Horecastructuuronderzoek

Horecastructuuronderzoek

Geachte heer Van der Lubbe,
In uw brief van 21 april 2011 stelt uw fractie op grond van artikel 29 van de organisatieverordening van de gemeenteraad schriftelijke vragen. Deze vragen hebben betrekking
op het uitgevoerde horecastructuuronderzoek. In deze brief gaan wij in op uw vragen.
Vraag 1. Wij hebben in het horecastructuuronderzoek geen duidelijke kaders kunnen
ontdekken. Aan welke kaders wilt u initiatieven vanuit de markt voor de ontwikkeling
van de horeca toetsen?
Antwoord: De uitkomsten van het horecaonderzoek bieden een goed inzicht in de
structuur en kwaliteit van het bestaande horeca-aanbod in de gemeente. Tevens biedt
de  notitie inzicht in de sterke en zwakke punten en  kansen en bedreigingen  van het
bestaande aanbod en de aanwezige marktruimte voor de verdere ontwikkeling en/of
uitbreiding van het bestaande aanbod. Vanuit dit perspectief biedt het onderzoek een
richtinggevend kader voor initiatieven voor vernieuwing of uitbreiding van het bestaande aanbod. Gelet op het feit dat het bestaande horeca aanbod in de gemeente een vrij
gemiddeld beeld laat zien, hebben wij afgezien van het ontwikkelen van een visie op
basis van de uitkomsten van het onderzoek.
Vraag 2. Hoe zinvol is het om de uitkomsten van een inventarisatie-onderzoek bij de
beoordeling van  initiatieven vanuit de  markt voor de ontwikkeling van de horeca te
betrekken?
Antwoord: Op basis van het onderzoek kan beter worden beoordeeld in hoeverre initiatieven vanuit de markt bijdragen aan de versteviging of uitbreiding van het bestaande
aanbod. Om te komen tot een evenwichtige structuur kan deze versteviging het beste
plaatsvinden door te sturen op product-markt-combinaties die aansluiten op de bestaande sterke en zwakke punten van het bestaande aanbod.
Vraag 3.  In hoeverre is het horecastructuuronderzoek een beschrijving van de bestaande situatie en daarmee weggegooid geld?
Antwoord: Naast een beschrijving van het bestaande aanbod bevat het onderzoek
tevens een analyse van het aanbod. Zoals wij in onze beantwoording van vraag 1 en 2
reeds uiteen hebben gezet, kunnen de uitkomsten van het onderzoek zinvol zijn voor
de sturing van initiatieven vanuit de markt.
Vraag 4. In de laatste zin geeft u aan dat de commissie u als kader heeft meegegeven
dat het onderzoek zich moet beperken tot een inventarisatie en analyse van het bestaande horeca-aanbod. Waar baseert u dat op?Blad 2
Antwoord: Na behandeling van de startnotitie in de commissie bestuur van 16 juni 2009
is het raadsvoorstel door ons teruggetrokken. Tevens is het voorstel door de raad van
de agenda afgevoerd. Doordat het raadsvoorstel niet in de raad aan de orde is gekomen, zijn er geen kaders door de raad gesteld. Wel is in de commissie gevraagd om
nader onderzoek te verrichten naar de behoefte in relatie tot het aanbod. Daarom hebben wij de onderzoeksopdracht aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke opdracht zoals deze was verwoord in de startnotitie behorende bij  het  teruggetrokken
raadsvoorstel. In de gehanteerde onderzoekmethodiek is, mede vanuit kostentechnisch
oogpunt, gekozen voor een benchmark als instrument voor een kwalificering van het
bestaande aanbod. Door de benchmark wordt duidelijk in hoeverre het aanbod daadwerkelijk afwijkt van het gemiddelde aanbod in vergelijkbare gemeenten in Nederland.
Wij zijn er hierbij vanuit gegaan dat er geen reden is om aan te nemen dat de behoefte
in Barneveld naar aard en typologie wezenlijk verschilt van de behoefte in vergelijkbare
gemeenten. Afwijkingen in het bestaande aanbod geven derhalve een goede indicatie
van de (nog niet vervulde) behoefte in de Barneveldse consumentenmarkt. En derhalve
hebben we met de uitkomsten van deze aanbodanalyse tegelijk inzicht kunnen krijgen
in de behoefte in de markt.
Vraag 5. Uit de notulen van de commissie van juni 2009 en een daaropvolgend artikel
in de Barneveldse Krant blijkt dat de raad hele concrete kaders heeft gesteld. Waarom
zijn deze kaders niet terug te vinden in het collegebesluit?
Antwoord: Zoals wij bij de beantwoording van vraag 4 reeds uiteen hebben gezet, heeft
er geen kaderstelling door de raad plaatsgevonden omdat het raadsvoorstel niet in de
raad aan de orde is geweest. In de commissie is informatief over het raadsvoorstel
gesproken. In het vervolgtraject is rekening gehouden met de door de commissie geformuleerde wensen.
Vraag 6. Hoe kunt u verklaren dat de volgens u gestelde kaders afwijken van de daadwerkelijk gestelde kaders?
Antwoord: Zie antwoord bij vraag 5.
Vraag 7. Wanneer is door het college besloten om geen behoefteonderzoek te doen?
Antwoord: Hierover heeft geen besluitvorming plaats gevonden. Mede vanuit kostenoverwegingen hebben wij ervoor gekozen om de behoefte in beeld te brengen door
middel van de bij de beantwoording van vraag 4 beschreven methodiek.
Vraag 8. Welke argumentatie ligt aan dit besluit ten grondslag?
Antwoord: Zie antwoord bij vraag 4.
Vraag 9. Waarom blijkt niet uit het collegebesluit dat het college heeft besloten de door
de raad gestelde kaders niet uit te voeren?
Antwoord: Zoals gesteld onder de beantwoording van vraag 4 zijn er door de raad geen
kaders gesteld. Met het uitgevoerde onderzoek hebben wij zo goed mogelijk proberen
tegemoet te komen aan de uitkomsten van de gevoerde discussie in de commissievergadering van 16 juni 2009.
Vraag 10. Klopt het dat het onderzoeksbureau in eerste instantie een offerte heeft ingediend waarin wel een behoefteonderzoek zat verwerkt?
Antwoord: Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking hebben met het onderzoeksbureau diverse gesprekken plaatsgevonden over de  onderzoeksopzet in relatie tot de Blad 3
gewenste uitkomst van het onderzoek. Uiteindelijk is in overleg met het onderzoeksbureau gekozen voor de toegepaste onderzoeksmethodiek omdat andere methodieken
aanzienlijk kostbaarder waren en naar verwachting geen ander beeld zouden opleveren.
Vraag 11. Hoe en wanneer heeft de wethouder de raad geïnformeerd over het feit dat
het behoefte-onderzoek niet wordt verricht?
Antwoord: Wij zijn van mening dat wij met de gekozen onderzoeksmethodiek binnen de
door de  commissie geuite wensen blijven. Er was derhalve geen  reden om de raad
anders te informeren.
Met vriendelijke groet,
burgemeester en wethouders,
D. Bakhuizen J.A.M.L. Houben
secretaris burgemeester

Geachte heer Van der Lubbe,

In uw brief van 21 april 2011 stelt uw fractie op grond van artikel 29 van de organisatieverordening van de gemeenteraad schriftelijke vragen. Deze vragen hebben betrekking op het uitgevoerde horecastructuuronderzoek. In deze brief gaan wij in op uw vragen.

Vraag 1. Wij hebben in het horecastructuuronderzoek geen duidelijke kaders kunnen ontdekken. Aan welke kaders wilt u initiatieven vanuit de markt voor de ontwikkeling van de horeca toetsen?
Antwoord: De uitkomsten van het horecaonderzoek bieden een goed inzicht in de structuur en kwaliteit van het bestaande horeca-aanbod in de gemeente. Tevens biedt de  notitie inzicht in de sterke en zwakke punten en  kansen en bedreigingen  van het bestaande aanbod en de aanwezige marktruimte voor de verdere ontwikkeling en/of uitbreiding van het bestaande aanbod. Vanuit dit perspectief biedt het onderzoek een richtinggevend kader voor initiatieven voor vernieuwing of uitbreiding van het bestaande aanbod. Gelet op het feit dat het bestaande horeca aanbod in de gemeente een vrij gemiddeld beeld laat zien, hebben wij afgezien van het ontwikkelen van een visie op basis van de uitkomsten van het onderzoek.

Vraag 2. Hoe zinvol is het om de uitkomsten van een inventarisatie-onderzoek bij de beoordeling van  initiatieven vanuit de  markt voor de ontwikkeling van de horeca te betrekken?
Antwoord: Op basis van het onderzoek kan beter worden beoordeeld in hoeverre initiatieven vanuit de markt bijdragen aan de versteviging of uitbreiding van het bestaande aanbod. Om te komen tot een evenwichtige structuur kan deze versteviging het beste plaatsvinden door te sturen op product-markt-combinaties die aansluiten op de bestaande sterke en zwakke punten van het bestaande aanbod.

Vraag 3.  In hoeverre is het horecastructuuronderzoek een beschrijving van de bestaande situatie en daarmee weggegooid geld?
Antwoord: Naast een beschrijving van het bestaande aanbod bevat het onderzoek tevens een analyse van het aanbod. Zoals wij in onze beantwoording van vraag 1 en 2 reeds uiteen hebben gezet, kunnen de uitkomsten van het onderzoek zinvol zijn voor de sturing van initiatieven vanuit de markt.

Vraag 4. In de laatste zin geeft u aan dat de commissie u als kader heeft meegegeven dat het onderzoek zich moet beperken tot een inventarisatie en analyse van het bestaande horeca-aanbod. Waar baseert u dat op?
Antwoord: Na behandeling van de startnotitie in de commissie bestuur van 16 juni 2009 is het raadsvoorstel door ons teruggetrokken. Tevens is het voorstel door de raad van de agenda afgevoerd. Doordat het raadsvoorstel niet in de raad aan de orde is gekomen, zijn er geen kaders door de raad gesteld. Wel is in de commissie gevraagd om nader onderzoek te verrichten naar de behoefte in relatie tot het aanbod. Daarom hebben wij de onderzoeksopdracht aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke opdracht zoals deze was verwoord in de startnotitie behorende bij  het  teruggetrokken raadsvoorstel. In de gehanteerde onderzoekmethodiek is, mede vanuit kostentechnisch oogpunt, gekozen voor een benchmark als instrument voor een kwalificering van het bestaande aanbod. Door de benchmark wordt duidelijk in hoeverre het aanbod daadwerkelijk afwijkt van het gemiddelde aanbod in vergelijkbare gemeenten in Nederland. Wij zijn er hierbij vanuit gegaan dat er geen reden is om aan te nemen dat de behoefte in Barneveld naar aard en typologie wezenlijk verschilt van de behoefte in vergelijkbare gemeenten. Afwijkingen in het bestaande aanbod geven derhalve een goede indicatie van de (nog niet vervulde) behoefte in de Barneveldse consumentenmarkt. En derhalve hebben we met de uitkomsten van deze aanbodanalyse tegelijk inzicht kunnen krijgen in de behoefte in de markt.

Vraag 5. Uit de notulen van de commissie van juni 2009 en een daaropvolgend artikel in de Barneveldse Krant blijkt dat de raad hele concrete kaders heeft gesteld. Waarom zijn deze kaders niet terug te vinden in het collegebesluit?
Antwoord: Zoals wij bij de beantwoording van vraag 4 reeds uiteen hebben gezet, heeft er geen kaderstelling door de raad plaatsgevonden omdat het raadsvoorstel niet in de raad aan de orde is geweest. In de commissie is informatief over het raadsvoorstel gesproken. In het vervolgtraject is rekening gehouden met de door de commissie geformuleerde wensen.

Vraag 6. Hoe kunt u verklaren dat de volgens u gestelde kaders afwijken van de daadwerkelijk gestelde kaders?
Antwoord: Zie antwoord bij vraag 5.

Vraag 7. Wanneer is door het college besloten om geen behoefteonderzoek te doen?
Antwoord: Hierover heeft geen besluitvorming plaats gevonden. Mede vanuit kostenoverwegingen hebben wij ervoor gekozen om de behoefte in beeld te brengen door middel van de bij de beantwoording van vraag 4 beschreven methodiek.

Vraag 8. Welke argumentatie ligt aan dit besluit ten grondslag?
Antwoord: Zie antwoord bij vraag 4.

Vraag 9. Waarom blijkt niet uit het collegebesluit dat het college heeft besloten de door de raad gestelde kaders niet uit te voeren?
Antwoord: Zoals gesteld onder de beantwoording van vraag 4 zijn er door de raad geen kaders gesteld. Met het uitgevoerde onderzoek hebben wij zo goed mogelijk proberen tegemoet te komen aan de uitkomsten van de gevoerde discussie in de commissievergadering van 16 juni 2009.

Vraag 10. Klopt het dat het onderzoeksbureau in eerste instantie een offerte heeft ingediend waarin wel een behoefteonderzoek zat verwerkt?
Antwoord: Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking hebben met het onderzoeksbureau diverse gesprekken plaatsgevonden over de  onderzoeksopzet in relatie tot de Blad 3gewenste uitkomst van het onderzoek. Uiteindelijk is in overleg met het onderzoeksbureau gekozen voor de toegepaste onderzoeksmethodiek omdat andere methodieken aanzienlijk kostbaarder waren en naar verwachting geen ander beeld zouden opleveren.

Vraag 11. Hoe en wanneer heeft de wethouder de raad geïnformeerd over het feit dat het behoefte-onderzoek niet wordt verricht?
Antwoord: Wij zijn van mening dat wij met de gekozen onderzoeksmethodiek binnen de door de  commissie geuite wensen blijven. Er was derhalve geen  reden om de raad anders te informeren.

Met vriendelijke groet,

burgemeester en wethouders,

J.A.M.L. Houben burgemeester