Barneveld 2050: van plattelandsgemeente naar groeigemeente

Barneveld 2050: van plattelandsgemeente naar groeigemeente

Keuzes voor de toekomst van de gemeente Barneveld. Met deze titel van dit raadsvoorstel ligt de vraag op tafel wat er te kiezen valt en wanneer we die keuzes kunnen en moeten maken.
Nog niet zo lang geleden beschouwden we onszelf als plattelandsgemeente met een gematigde groei. We bouwden toch vooral voor onze natuurlijke aanwas.
Ook voor Pro’98 gold: De Randstad houdt bij Amersfoort op.

De werkelijkheid van nu is anders.
De druk vanuit het westen op onze woningmarkt is groot. Landelijk wordt de behoefte aan nieuwbouw op 1 miljoen nieuwe huizen geschat.

Het is dan niet reëel en ook niet eerlijk om als gemeente te pogen de deur zoveel mogelijk dicht te houden. Immers, iedereen wil en moet kunnen wonen.
Dat betekent groei, maar wel zoveel mogelijk vanuit onze eigen regie. Met ook de kanttekening dat je bij 20 jaar vooruit kijken slagen om de arm moet houden

Om die regie in handen te houden stelt het college een aantal uitgangspunten voor. Deels concreet, en deels – verklaarbaar- wat meer abstract.
Daarin miste mijn fractie aanvankelijk aandacht voor de menselijke kant van het verhaal: de sociale, maatschappelijke en culturele onderdelen in ons dagelijks leven.

De wethouder bood in reactie op die kritiek de raad ruimte en gelegenheid met voorstellen ter aanvulling te komen. Pro’98 maakte daar graag gebruik van. Wij zijn de wethouder erkentelijk voor de wijze waarop hij onze aanvullingen heeft verwerkt.

De zeven uitgangspunten maken duidelijk dat groei van de gemeente veel meer raakt dan alleen de aantallen inwoners en woningen.
De vraag waar te bouwen wordt beantwoord met ontwikkelmogelijkheden in alle kernen. Pro’98 stelt daarbij wel duidelijk dat de ene kern de andere niet is. Simpel voorbeeld dat ik eerder gebruikte: de Glind en Kootwijk zijn van een andere orde dan Kootwijkerbroek en bijvoorbeeld Stroe. Zorgvuldigheid bij uitbreiding is een belangrijke voorwaarde.

Behoud van de dorpse identiteit bij uitbreiding van de verschillende kernen vinden wij een goed en mooi streven. Vraag is wel in hoeverre dat voor de kern Barneveld en, in mindere mate, voor de kern Voorthuizen kan en moet blijven gelden.

Waar we willen bouwen raakt ook de vraag van inbreiding of uitbreiding. Primair inbreiding is voor ons akkoord, maar wel met een toevoeging: houd oog voor behoud van het groen en van voldoende ruimte.

Al eerder liet mijn fractie weten dat hoger bouwen, zeker in de grotere kernen en mits passend in de omgeving, voor ons acceptabel is. En ook herhaal ik mijn opmerking in de commissievergadering dat betaalbaarheid van wonen voor ons een essentieel onderdeel van deze uitgangspunten is.
De overgang van plattelandsgemeente naar groeigemeente vraagt inderdaad om een goede balans in de ruimtevraag van woningbouw, landbouw, energietransitie en natuur.

Met het college koesteren we graag onze ligging en positie in de Gelderse Vallei en op de Veluwe. Maar wat is de realiteit waarin we ons bevinden?

Ons land kampt met gigantische problemen van met name, stikstof, mede in relatie met klimaat, waterkwaliteit, biodiversiteit. Die problemen komen hier, in onze directe leefomgeving, samen. Het recent verschenen rapport ‘Naar een ontspannen Nederland’ en het, eveneens recente, advies van het Planbureau voor de Leefomgeving “Naar een uitweg uit de stikstofcrisis”schetsen een aanpak voor oplossing van die problemen. Een oplossing die grote consequenties heeft.

Consequenties, ook voor de wijze waarop we vorm aan de groei van onze gemeente, met name in het buitengebied, moeten geven.
Het college is daarbij, voor wat Pro’98 betreft, te terughoudend. We kunnen niet volstaan met het uitgangspunt dat we, zoals geformuleerd in uitgangspunt 4.3: “bij de groei in het bijzonder ook rekening houden met een gezond toekomstperspectief voor onze agrarische sector”.

We moeten ons realiseren dat we in de Vallei, in Barneveld, in het middelpunt van de belangstelling staan. Sterker nog, we staan midden in de vuurlinie. De beleidsmaatregelen die mogelijk op ons afkomen vereisen een zeer actieve opstelling. We mogen onze ogen niet sluiten voor dreigende maatregelen die een keiharde sanering inhouden. We willen voorkomen dat het ons overkomt. We moeten zorgen voor pro actieve betrokkenheid. Zeker als het gaat om de toekomstige inrichting van ons buitengebied.

Hoe kunnen we daar in dit raadsvoorstel vorm aan geven? Mijn fractie stelt voor daar een achtste uitgangspunt voor op te nemen. Daar dien ik hierbij een amendement voor in.
De tekst luidt als volgt: We zetten in op een aantrekkelijk en sociaal-economisch vitaal buitengebied. We anticiperen op de mogelijke gevolgen van de noodzakelijke aanpak stikstof, waarover de rapporten “Naar een ontspannen Nederland” en “Naar een uitweg uit de stikstofcrisis” van het Planbureau voor de leefomgeving adviseren; we willen samen met de Regio, provincies en het rijk inzetten op het behoud van kwaliteiten en het benutten van nieuwe kansen, met inachtneming van in ieder geval de uitgangspunten 4.4, 5.7, 5.8, 5.9 en 7.6

Mijn fractie stemt in met de voorgestelde uitgangspunten, die wij graag zien aangevuld met het zojuist ingediende amendement.

Hilhardt Brul