
19 apr Verbouwing buitengebied: niet zonder visie
We staan voor de grootste verbouwing van het buitengebied in 100 jaar tijd. Deze zal waarschijnlijk in minder dan tien jaar plaatsvinden. In onze gemeente zijn 520 agrariërs volgens de norm piekbelasters.
Dat betekent dat in theorie 520 agrariërs zich kunnen laten uitkopen met een stoppersregeling vanuit Den Haag tegen 120% van de bedrijfswaarde en een vergoeding van een kleine 50 euro per vierkante meter voor het slopen van stallen. In de afgelopen periode hebben zich 60 agrariërs gemeld om dit scenario te onderzoeken. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat het in de komende jaren een veelvoud kan worden. Zeker nu de inschrijving voor LBV+ is verlengd tot 20 december 2024.
Stoppers mogen volgens het nieuwe toetsingskader ook een beroep doen op het bestaande functieveranderingsbeleid, dit betekent dat zij naast de uitkoopregeling, ook een woning of een bedrijfsgebouw van 750 a 1000m2 mogen realiseren op de plek waar zij voorheen een agrarisch bedrijf hadden.
Voor 1000m2-bedrijfsgebouw moet een voormalig agrariër 4000m2 stallen slopen. Dit beleid paste best aardig toen het in 2016 opnieuw regionaal in het functieveranderingsbeleid werd vastgesteld. Maar we wisten toen nog niet dat het buitengebied voor de grootste renovatie in 100 jaar zou komen te staan. Bij enkele tientallen, zoals het in de afgelopen jaren ging, paste deze vorm van maatwerk, naar mening van deze raad nog wel, maar in een situatie van wellicht honderden stoppers, wordt het buitengebied binnen enkele jaren tijd voorzien van honderden niet-agrarische bedrijfsgebouwen. Zij mogen panden realiseren van het formaat olympisch zwembad.
Barneveld kent op dit moment al 160 niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Hoeveel van deze bedrijven gaan er dan nog bijkomen? Stelt u zich voor hoe er straks geen koeien, maar kraanwagens en auto’s in de oude wei staan en bulten grond en puin liggen opgeslagen. Geen boerderijen, maar fabrieken of groothandels. Wat wellicht een goede oplossing lijkt voor een individuele boer, is volgens Pro’98 niet automatisch ook de beste oplossing voor ons buitengebied.
Wij staan met elkaar voor een fundamentele wijziging van het buitengebied, zonder dat wij met elkaar goed hebben besproken of dit de richting is die wij op willen. Is dit het aantrekkelijke cultuurlandschap waar wij in eerdere beleidskaders nog met elkaar over spraken? Is dit een aantrekkelijk beeld voor blijvende agrariërs of recreanten die ons buitengebied doorkruisen? Wat betekent het toevoegen van honderden bedrijfsgebouwen voor onze huidige bedrijfsterreinen? Of willen we op basis van prognoses het aantal te vestigen grote woningen en bedrijven in het buitengebied beperken en zo overaanbod en concurrentie voorkomen? Dit zouden we bijvoorbeeld kunnen opnemen in het te actualiseren Functieveranderingsbeleid of in de omgevingsvisie.
En dan zien wij nog een veiligheidsprobleem. Dat de aanvrager van deze functieverandering een legitieme activiteit gaat ondernemen, daar hebben wij alle vertrouwen in. Maar wat gebeurt er zodra deze ondernemer pensioneert, of als hij direct gaat onderverhuren? Waar we nu de problemen geclusterd hebben op het MOB complex, zie ik een toekomstig, voormalig agrarisch buitengebied voor mij waar allerlei dichte bedrijfsgebouwen, versnipperd over het buitengebied, een potentiële warboel veroorzaken. Dit zijn niet langer schuren waar je op een mooie zomerdag dwars doorheen kijkt en koeien ziet staan… Helpen wij ondermijning zo niet juist in de hand?
Wij moeten met elkaar een toetsingskader vaststellen, waarbij wij ons vooral moeten focussen op goede ruimtelijke ordening. Dit toetsingskader borduurt voort op de mogelijkheden, die we feitelijk al in de structuurvisie 2011 hadden. Maar daarmee geeft het geen antwoord op de nieuwe uitdagingen die we toen nog niet kenden. Wat gaan we doen nu het buitengebied niet alleen meer door agrariërs benut wordt? Op welke manier willen we dat de vrijkomende gronden worden ingezet? Mogen lelietelers de gronden komen vervuilen? Willen we een lapjesdeken aan niet-agrarische bedrijvigheid nu de aantallen van tientallen naar honderden kunnen toenemen? En willen we dat liever dan Barnevelders huisvesten? Want dat blijft in dit toetsingskader een ingewikkelde opgave. In de commissie bleek er een duidelijke voorkeur voor bedrijfsgebouwen te bestaan.
Dat het college zoekt naar een kader om de voorliggende mega-operatie te beantwoorden, snappen wij. Maar hierbij past wat ons betreft een integrale aanpak. Wij willen nu nog niet overgaan tot het accepteren van niet-agrarische bedrijvigheid op voormalige, agrarische locaties totdat er hierover is gesproken in de nog op te stellen omgevingsvisie. De reusachtige consequenties vinden wij namelijk nog onvoldoende doordacht. Daarom dienen wij een amendement in op dit voorliggende toetsingskader, om die mogelijkheid voorlopig niet toe te staan.
In het kader van goede ruimtelijke ordening vinden wij het namelijk een veel betere keus om deze bedrijvigheid aan de randen van kernen en op bedrijfsterreinen te concentreren. Daar willen wij functieverandering voorlopig dan ook toe beperken.
Arjen Korevaar